betoveren, heksen, begoochelen, beheksen
aanrekenen, op rekening zetten
zwart maken, zwart worden
beschuldigen, berispen, aanrekenen, schuld, verwijten, wijten, toeschrijven, terechtwijzen, betichten, toerekenen, toedichten, beknorren
bekendmaken, klagen, bekritiseren
branden, schijnen, rond (laten) gaan
knipperen, pinken, knipogen, tintelogen
opblazen, doen opzwellen, zwellen, opzetten, dikker worden, boller worden
stoppen, blokkeren, verstoppen, vastzetten, volstoppen, dichtmaken, toestoppen, voorpersen
gedijen, bloeien, ontwikkelen, het goed doen
bloeien, bloesemen, zich ontplooien
vloeien, ontsieren, bevlekken, afdeppen
vergissen, blunderen, verknallen, stommelen, verknoeien
kleuren, blozen, rood worden
aanklampen, logeren, opstappen, instappen, beschieten, enteren, betimmeren, aan boord gaan, zich vastklampen aan
zwetsen, pochen, opscheppen, bluffen, stoffen, snoeven, snorken, zich prijzen
dobberen, bobsleeën, op en neer gaan
koken, borrelen, afkoken, doen koken, zieden, op het kookpunt zijn
steunen, opvullen, krikken
borgen, afgrendelen, grendelen
beschieten, bombarderen, bekogelen
aanvragen, bespreken, bestellen, reserveren, boeken, inschrijven, vlammen, noteren, beboeten, te boek stellen
bloeien, galmen, het erg goed doen
stelen, jatten, ontvreemden, een duwtje geven, een duwtje in de rug geven, een zetje geven
verpesten, schoppen, ontslaan
grenzen aan, omboorden, afboorden
vervelen, ergeren, boor, boren, vermoeien, tegenstaan, aanboren
storen, belemmeren, hinderen, verstoren, lastigvallen, dwarszitten
kaatsen, op-en-neerspringen
buigen, strijken, nijgen, een buiging maken
verpakken, inpakken, boksen
verstevigen, schrap zetten
zwetsen, pochen, opscheppen, bluffen, stoffen, snoeven, snorken
inbranden, brandmerken, bestempelen
opening, bres, gaping, een bres slaan, een bres slaan in
brouwen, bierbrouwen, broeien
bederven, omkopen, verbasteren
informeren, voorbereiden, instrueren
aanbrengen, vegen, poetsen, borstelen, afborstelen, schuieren
gespen, vastgespen, dichtgespen
zwellen, uitpuilen, bobbelen
begraven, kuilen, ingraven, inkuilen, ter aarde bestellen
razen, brommen, gonzen, zoemen, snorren, suizen, tuiten, suizelen
uitwerken, plannen, berekenen, rekenen, uitrekenen, tellen, calculeren
bezoeken, schreeuwen, heten, noemen, roepen, benoemen, uitmaken voor, opbellen, bestempelen
bedaren, kalmeren, geruststellen, afkoelen, gerust stellen
annuleren, ontbinden, afgelasten, tenietdoen, terugnemen, afwimpelen, afbestellen
capituleren, zich overgeven
vangen, pakken, vatten, veroveren, vastpakken, beetnemen, beetkrijgen
zorgen, zorg dragen, bezorgd zijn, zich bekommeren
dragen, torsen, brengen, meebrengen, overnemen, voeren, overdragen, beschikbaar hebben, voorhebben, ter beschikking hebben, te horen zijn
scheuren, snijden, beeldhouwen, uithakken, kerven, beitelen, uithouwen, in stukken snijden
categoriseren, in categorieën onderbrengen
doen, maken, aandoen, aanrichten, aanleiding geven tot, teweegbrengen, veroorzaken, laten, houden, beleggen, stichten, laten doen, uitschrijven, berokkenen
stoppen, wegvallen, ophouden, wijken, aflaten, uitscheiden
vieren, feesten, fuiven, feestvieren, opdragen, celebreren
keuren, afkeuring, beoordelen, verwerping, kritiseren, wraking
trotseren, bestrijden, uitdagen, betwisten, tegenspreken, aanvechten, tarten, uittarten
risico nemen, toevallig gebeuren
aanpassen, zich aanpassen, veranderen, verkeren, vermaken, vervangen, wisselen, verwisselen, kenteren, andere kleren aantrekken, omslaan
verkolen, werken als schoonmaakster
laden, berekenen, opladen, in rekening brengen, kosten aanrekenen
aandrijven, nastreven, najagen, drijven, opjagen, jagen, achtervolgen, vervolgen, achternazitten, voortdrijven, bejagen, achternajagen, narennen, jacht maken op
praten, kletsen, babbelen, keuvelen
praten, babbelen, keuvelen, klappertanden
bedotten, misleiden, vreemdgaan, vals spelen, bedonderen, belazeren, verneuken, foppen, schurkachtig handelen, zich op oneerlijke wijze toeëigenen
bedwingen, beteugelen, intomen, betomen, in toom houden, controleren, checken, nakijken, toezien, aflezen, surveilleren, schaak staan, testen, breidelen, nazien, zich ervan verzekeren, aankruisen, schaak zetten
koelen, relaxen, chillen, zich ontspannen, ombrengen, koud maken
neerslaan, stikken, verstikken, onderdrukken, wurgen, smoren, verkroppen, verslikken
houwen, fijnhakken, hakken, kappen
werpen, klikken, de bons geven
begrenzen, omschrijven, inperken
aanhalen, noemen, citeren
claimen, aanspraak maken op, declareren
vastpakken, klampen, inklemmen
toelichten, verduidelijken, uitleggen, verklaren, duidelijk maken, verhelderen, beduiden, preciseren, inzichtelijk maken
samenvallen, tegenstrijdig zijn, laten kletteren
vastmaken, klampen, vasthaken
indelen, classificeren, systematiseren, onderverdelen
afranselen, kletteren, afdrogen
schoonmaken, vegen, reinigen, zuiveren, opschonen, louteren
schoonmaken, vegen, reinigen, zuiveren, louteren
duidelijk worden, oplichten, ophelderen, opklaren, helder worden, wissen
aanklikken, klappen, klikken, kletteren, klakken
afschaven, knippen, scheren, snoeien
sluiten, toevallen, toegroeien, toegaan, dichtgaan, zich sluiten, dichtmaken, beëindigen, toedoen, dichtdoen
aangrijpen, koppelen, pakken, beetnemen, grijpen, bemachtigen, vastgrijpen, beetpakken
opleiden, opvoeden, trainen, coachen, onderwijzen
samenplakken, bedekken, bekleden, van een laagje voorzien
vleien, overreden, overhalen
classificeren, codificeren
smeden, munten, verzinnen, munt slaan, aanmunten
samenvallen, congruent zijn, elkaar dekken
in elkaar klappen, instorten, ineenstorten, uitvallen, uiteenvallen
samenplakken, vergelijken, samenvoegen, gelijkstellen
vergaren, verzamelen, incasseren, innen, inzamelen, oogsten, plukken, rapen, collecteren
botsen, aanrijden, voorrijden
verbinden, samenvoegen, combineren, zich verbinden, samenleggen
aanvoeren, voorschrijven, bevelen, commanderen, het bevel voeren, gebieden, gelasten, bestrijken, sommeren, verordenen
beginnen, ingaan, aanvangen, aanbreken, aanbinden
prijzen, aanbevelen, loven, roemen, verheerlijken, lof toezwaaien, recommanderen
toelichten, annoteren, commentariëren, commentaar leveren op, kanttekening plaatsen
begaan, toevertrouwen, committeren, plegen
berichten, meedelen, mededelen, besmetten, aansteken, infecteren, voortzeggen, communiceren
samenpersen, compactificeren
dwingen, verplichten, noodzaken
goedmaken, belonen, lonen, compenseren, vergoeden, terugdoen, vergelden, wedervergelden
strijden, concurreren, wedijveren, meedingen
klagen, zijn beklag doen, een klacht indienen, reclameren
voltooien, aanvullen, completeren, bijwerken, supplementeren, voleinden
compliceren, ingewikkeld maken
maken, samenstellen, schrijven, componeren, scheppen, afhandelen, beslechten, bijleggen
samenstellen, overeenstemming bereiken
comprimeren, samendrukken
bevatten, omvatten, beslaan, inhouden, behelzen, bestaan uit
een compromis sluiten, water bij de wijn doen
verbergen, verstoppen, verschuilen, verhelen, ontveinzen, verzwijgen
toegeven, concessies doen
ontvangen, zwanger worden, zwanger raken, in verwachting raken
concentreren, toespitsen op
betreffen, verkeren, gelden, raken, aangaan, aanbelangen, zich verhouden, betrekking hebben op
besluiten, concluderen, afhandelen, beslechten, afdoen, afwikkelen, tot de conclusie komen
brouwen, in elkaar flansen
samenvallen, gelijktijdig gebeuren
veroordelen, verwerpen, afkeuren, wraken
vergeven, door de vingers zien
besturen, brengen, voeren, leiden, geleiden, rondleiden, de weg wijzen
toegeven, erkennen, bekennen, biechten
toevertrouwen, vertrouwen, vertrouwen hebben in
beperken, begrenzen, beknotten, beperkingen opleggen aan
vormen, erkennen, bevestigen, bekrachtigen, staven, aannemen