verzorgen, opvoeden, grootbrengen, voeden
bezwaar maken, protesteren, ertegen zijn
aan zich verplichten, een genoegen doen
verrichten, vervullen, uitvoeren, nakomen, naleven, voltrekken, opvolgen, handelen volgens, toezien, waarnemen, observeren, toekijken, gadeslaan
afsluiten, belemmeren, stuwen, afdammen, versperren, verstoppen, opstoppen, obstructie voeren
behalen, verkrijgen, verwerven, buit maken
beslaan, bekleden, in beslag nemen, bezetten, bezig houden
gebeuren, voorkomen, geschieden, voorvallen, aan de hand zijn, zich afspelen
beledigen, grieven, krenken, affronteren, verongelijken
vertonen, bieden, aanbieden, te koop aanbieden, voorstellen, voordragen, spelen, indienen, presenteren, offreren, voorslaan, uitloven, een voorstel doen
verzaken, nalaten, laten, verzuimen, weglaten, achterwege laten, niet doen, uitlaten
aansnijden, openen, openstellen, openmaken, opengaan, opendoen
werken, aandrijven, bedienen, functioneren, het doen, in zijn werk gaan, opereren
belemmeren, tegenstaan, tegenwerken, dwarsbomen, weerstreven
drukken, onderdrukken, dringen, persen, pressen, knellen
aanvoeren, voorschrijven, aanvragen, bevelen, commanderen, het bevel voeren, bestellen, gebieden, gelasten, sommeren, verordenen
regelen, organiseren, uitschrijven
voortkomen, afstammen, ontspruiten, het gevolg zijn van, onstaan, afkomstig zijn
overtreden, woedend maken, geweld aandoen
goedmaken, compenseren, opwegen tegen
inhalen, opknappen, passeren, voorbijrijden, voorbijvaren, een onderhoud uitvoeren
verzaken, nalaten, door de vingers zien, verzuimen, weglaten, uitlaten, over het hoofd zien
overweldigen, kraken, geweld aandoen, overmeesteren, usurperen, zich meester maken van, sterker zijn dan
overweldigen, overstelpen, verpletteren, bedelven
verschuldigd zijn, schuldig zijn, in de schuld staan, tegoed hebben
erop nahouden, bezitten, rijk zijn
verpakken, inpakken, pakken, proppen, pakket, pak, pakje, emballeren
opzetten, opvullen, vullen
ploeteren, roeien, peddelen
bladeren, met een pager oppiepen
kleuren, schilderen, afschilderen, verven, uitschilderen, in de verf zetten
verwennen, vertroetelen, koesteren, troetelen
goud wassen, goud opleveren
haken, hijgen, snakken, hevig kloppen
prijken, pronken, paraderen, pralen, flaneren
vergeven, begenadigen, amnestie verlenen
scheiden, heengaan, splitsen, uit elkaar gaan
meemaken, inspraak hebben, meestappen, deelnemen, meedoen, participeren
overgaan, inhalen, overgeven, overdrijven, verdrijven, verlopen, aangeven, aanreiken, afdragen, toereiken, vergaan, voorbijgaan, overbrengen, doorgeven, passeren, voorbijrijden, voorbijvaren, verstrijken, doorbrengen, voorbijlopen, langsgaan, omkomen, aan
kleven, uitsmeren, plakken, beschuldigen, aframmelen
stoppen, verstellen, boeten, oplappen, flikken, lappen, opkalefateren
steken, oppikken, prikken
vervellen, schillen, jassen, afpellen
piepen, tjilpen, kwetteren, loeren, gluren, spioneren, begluren, spieden, sjilpen
vaststellen, stabiliseren, ploeteren, zwoegen, vastzetten
doordringen, binnendringen, doorstoten
waarnemen, bespeuren, ontwaren, gewaarworden, in het oog krijgen, in de smiezen krijgen, merken, vernemen, bemerken, gewaar worden
doen, maken, bedrijven, verrichten, vervullen, uitvoeren, aanmaken, uitbrengen, nakomen, presteren, naleven, voltrekken, uitrichten, vertonen, uitkomen, ingaan, aanbieden, te voorschijn komen, voorstellen, verschijnen, opdagen, opdraven, spelen, binnengaa
ondergaan, vergaan, sneuvelen, omkomen, verongelukken, creperen, ten onder gaan
doordringen, vullen, trekken door
toelaten, toestaan, gedogen, veroorloven, vergunnen, permitteren
plegen, bedrijven, produceren
najagen, achtervolgen, vervolgen
doorzetten, volhouden, doorbijten, volharden, voet bij stuk houden, aanhouden, blijven aandringen
doorzetten, volhouden, doorbijten, volharden, voet bij stuk houden, aanhouden, koppig volhouden, tegenstreven, zich schrapzetten, blijven aandringen
overreden, overhalen, bepraten, overtuigen
petitioneren, een petitie richten aan
verstenen, doen verstenen
fotograferen, kieken, een foto nehmen
afbreken, plukken, kiezen, steken, oprapen, knabbelen, afkluiven, prikken, pikken, priemen, tokkelen, afrukken, wegscheuren, afplukken, uiteenrafelen
inleggen, inmaken, pekelen, op zuur zetten, met bijtmiddel behandelen
doordringen, doorprikken, steken, doorsteken, doorgronden
verduisteren, knijpen, verdonkeremanen, klemmen, tokkelen, achteroverdrukken, nijpen, beknellen
smachten, kwijnen, hunkeren
starten, pionieren, koloniseren
beklagen, medelijden hebben, medelijden hebben met
stoppen, aanpassen, bewerken, aanbrengen, monteren, afstemmen, adapteren, stellen, zetten, plaatsen, steken, leggen, situeren, stationeren
schetsen, plannen, ontwerpen, van plan zijn, beramen, uitstippelen, plannen smeden
planten, poten, beplanten, aanplanten
uitvoeren, optreden, spelen, afspelen, meespelen, bespelen, voorspelen
aanstaan, bevallen, zinnen, behagen, naar de zin te maken
beloven, toosten, in pand geven
afbreken, plukken, pluimen, oprapen, tokkelen, afrukken, wegscheuren, afplukken
plunderen, roven, stropen, buitmaken
verpesten, vergiftigen, vergallen
uitsteken, snuffelen, porren, neuzen, duwen, neuken
schuren, slijpen, boenen, poetsen, polijsten, wrijven, knippen, fatsoeneren, oppoetsen, zoeten, bijschaven
hoorns afsnijden, afknotten, behalen, uitbrengen, doen stemmen
besmetten, bevuilen, verontreinigen, vervuilen
knallen, eruit werken, iets snel zetten/brengen/verplaatsen/doen, betalen, neerschieten, neuken, spuiten, slikken
zich voordoen, zich aanstellen, poseren
erop nahouden, bezitten, rijk zijn
posten, aanplakken, op de post doen
aanhouden, uitstellen, verdagen, verschuiven, schorsen, opschorten, traineren, voor zich uit schuiven
aanvallen, vastgrijpen, omhoogspringen, zich omlaag storten, bepoederen, overbrengen
schenken, gieten, storten, strooien, sauzen, vergieten, plengen, stortregenen, overgieten
tuiten, vooruitsteken, pruilen
doorvoeren, toepassen, aanwenden, in toepassing brengen, oefenen, uitoefenen, beoefenen, betrachten, in de praktijk brengen, beoefen, zich oefenen
prijzen, loven, roemen, eren, verheerlijken toezwaaien, de loftrompet steken, ophemelen
voorgaan, voorafgaan, voorlopen, voorzijn, vooropgaan
neerslaan, verhaasten, aanzetten, werpen
verkiezen, voortrekken, voorkeur geven, prefereren, de voorkeur geven aan, de voorkeur hebben
aanmaken, voltooien, voorbereiden, bereiden, verzetten, klaarmaken, toebereiden, voorwerken, klaarstomen
voorschrijven, aanbevelen, opleggen, dicteren, richtlijnen geven, een remedie voorschrijven, een advies geven, niet meer van kracht zijn
uitvoeren, toewijzen, vertonen, tentoonstellen, aanbieden, voorstellen, spelen, indienen, presenteren, voorleggen
onderhouden, inleggen, conserveren, wecken, konfijten, bewaren, behoeden, bewaren voor, inmaken, behouden, bergen, overhouden, handhaven, in stand houden, verduurzamen
drukken, eisen stellen, dringen, haasten, jachten, urgent zijn, tot haast aanzetten, persen, pressen, knellen, aandrukken
menen, stellen, aannemen, claimen, veronderstellen, aanspraak maken op, vermoeden
veinzen, voorwenden, doen alsof, simuleren, voorgeven, fingeren
zegevieren, de overhand krijgen, doorwegen
verhinderen, verhoeden, beletten, doorkruisen, storen, belemmeren, stremmen, voorkomen, tegengaan
volstoppen, opstarten, laden, gereedmaken, klaar voor gebruik maken, voorbereiden
drukken, afdrukken, printen, bedrukken, boekdrukken
wrikken, prijzen, schatten, openwrikken
onderzoeken, doordringen, met een sonde peilen
te werk gaan, doorgaan, verdergaan
proclameren, verkondigen, afkondigen, uitvaardigen
verwerven, zich voorzien van, uitreiken, verschaffen, verstrekken, aanschaffen
opjutten, steken, prikken, opporren
maken, uitvoeren, bewerkstelligen, realiseren, opbrengen, opleveren, voortbrengen, afwerpen, produceren, verwerkelijken
verdienen, winst maken, profiteren, voordeel trekken uit
vorderen, opschieten, vooruitgaan, vlotten, veld winnen
aanhouden, rekken, verlengen, prolongeren
uitloven, beloven, toezeggen, verzeggen
bevorderen, promoten, promoveren, promotie maken, zich sterk maken
voorzeggen, souffleren, influisteren
verspreiden, verbreiden, propageren, voortplanten
stuwen, voortdrijven, voortbewegen, voortstuwen
gedijen, bloeien, floreren, tieren, welvaren, vooruitkomen
beschermen, beveiligen, vrijwaren, behoeden, bewaren voor, beschutten
bestrijden, betwisten, protesteren, protest aantekenen
voorzien van, voorzien, stijven, spekken, bevoorraden, provianderen
irriteren, prikkelen, ophitsen, sarren, aanstoken, op stang jagen, tergen, tarten, uittarten, uitdagen, uitlokken, provoceren
gluren, bemoeizuchtig zijn, (informatie) los krijgen
uitgeven, afkondigen, publiceren, openbaar maken, ruchtbaar maken
opblazen, roken, uitblazen, puffen, wegblazen, buiten adem zijn
trekken, aantrekken, naar zich toe halen, rukken
straffen, bestraffen, afstraffen, kastijden, tuchtigen
inkopen, kopen, aankopen, aanschaffen
schoonmaken, vegen, reinigen, zuiveren, louteren
nastreven, najagen, achtervolgen, vervolgen, ingaan op
stoten, dringen, duwen, aanduwen, douwen
kijven, redetwisten, krakelen, ruziën, discussiëren, ruzie maken, onenigheid hebben, kiften
afwijzen, vernietigen, verijdelen, doen falen, laten mislukken, vernielen, verwoesten
neerslaan, verstikken, onderdrukken, smoren, verkroppen
informeren, betwijfelen, vragen naar, bevragen
verhoren, bestrijden, betwisten, tegenspreken, aanvechten, ondervragen, een verhoor afnemen, betwijfelen, bevragen, afvragen, om iemands hand vragen, in vraag stellen
in de rij staan, zich in een rij opstellen
trillen, beven, rillen, bibberen, huiveren
aanhalen, noemen, citeren
snellen, rennen, racen, hollen, hardlopen
bestralen, stralen, uitstralen