afslaan, korten, aftrekken, korting geven
afschrikken, verjagen, ontmoedigen, ontraden, afraden om
wantrouwen, in diskrediet brengen
toelichten, beredeneren, bespreken, behandelen, discussiëren, bediscussiëren, discuteren, bepraten, van gedachten wisselen
bezoedelen, te schande maken
verhullen, zich vermommen
minachten, versmaden, een hekel hebben aan
ontwrichten, verrekken, verstuiken, luxeren
ontzetten, ontslaan, afzetten, laten uitstappen, uitsturen, versturen, verzenden, afdanken, royeren, afmonsteren, wegsturen, seponeren, afzenden, wegzenden, wegwuiven
ontheffen, toedienen, uitdelen, vrijgeven, vrijstelling verlenen, verschaffen
verdunnen, verspreiden, verstrooien, uiteendrijven, uiteenjagen, uiteenslaan
tentoonstellen, weergeven, prijken, pronken, paraderen, baltsen, pralen, etaleren, afficheren
rangschikken, wegleggen, beschikken
strijden, twisten, redetwisten, disputeren, krakelen
ontleden, doorsnijden, opdelen, sectie verrichten, uitprepareren
oplossen, opgelost worden
onderscheiden, onderkennen, onderscheid maken tussen
grieven, droevig stemmen, smarten, bedroeven, verdrieten
verdelen, uitreiken, uitdelen, rondgeven, ronddelen, distribueren, rondbrengen
storen, belemmeren, hinderen, verstoren
afleiden, verstrooien, laten afvloeien, wegvoeren, wegleiden
afbreken, afzonderen, verdelen, schiften, opsplitsen, onderverdelen, scheiden, delen, splitsen, opdelen, afscheiden
springen, duiken, ontwijken, snel bewegen, eromheen draaien
meester zijn, de baas zijn
verdubbelen, nasynchroniseren
twijfelen, dubben, in dubio staan
sluiten, uitdoen, strijken
dutten, sluimeren, druilen
schetsen, ontwerpen, voorlopige versie maken, inlijven
aftappen, draineren, afdruipen, droogleggen, leegzuigen, afwateren, neerdruipen
bang zijn voor, opzien tegen
druppelen, kwijlen, zeveren, dribbelen
drijven, afdrijven, op drift zijn, afglijden
druppelen, druipen, droppelen
afnemen, verminderen, slinken, tanen, verflauwen, afvallen, wippen, verwijderen, vallen, kappen, neervallen, dalen, weglaten, storten, verschieten, seponeren, laten vallen, vellen, uitstoten, achterwege laten, neervellen, gaan liggen, afstappen
verloren gaan, vergaan, verdrinken, verzuipen, doen verdwijnen, onderdompelen
afdrogen, uitdrogen, drogen, dor, opdrogen, droog worden, droogvallen, verdrogen, droogmaken
nasynchroniseren, roffelen
verveelvoudigen, multipliceren
stoffen, afstoffen, stof afnemen
weerklinken, galmen, resoneren, echoën, weergalmen, naklinken, nabauwen
verduisteren, overschaduwen
scherpen, afbiezen, afboorden, afzetten, omranden
dresseren, kweken, opleiden, opvoeden, grootbrengen
uitzoeken, verkiezen, uitlezen, uitpikken, kiezen, uitkiezen
verwijderen, afvoeren, uitschakelen, elimineren, wegwerken
aan boord gaan, inschepen, scheep gaan
ongelegen komen, ontrieven, in verlegenheid brengen
omvatten, omhelzen, omarmen, omspannen, omklemmen, omknellen, omvademen
uit de verf komen, uitkomen, te voorschijn komen, naar voren komen, verschijnen, opduiken, opdagen, opdraven, bovenkomen
uittrekken, emigreren, uitwijken
benadrukken, onderstrepen, nadruk leggen op, met nadruk zeggen, onderlijnen
aannemen, gebruiken, aanwenden, huren, bezighouden, benutten, aanwerven, tewerkstellen, in dienst nemen
ruimen, leegzuigen, uithalen, legen, lichten, leegmaken, ledigen
wedijveren, evenaren, naar de kroon steken
toestaan, aanzetten, inschakelen, mogelijk maken, activeren, in de gelegenheid stellen
bepalen, spelen, naspelen
treffen, ontmoeten, tegenkomen, aantreffen, tegemoet treden, stuiten op
aanwakkeren, verlevendigen, opwekken, aanmoedigen, aanvuren, opkikkeren, bemoedigen, aansporen, animeren, zwepen, stijven, opmonteren, in de hand werken, moed geven
aantasten, beslag leggen op
besluiten, uitmaken, afsluiten, uitraken, ophouden, beëindigen, eindigen, uitgaan, verlopen, aflopen, uitlopen, afmaken, voleindigen, uitdraaien
in gevaar brengen, in gevaar stellen
bevestigen, aanbevelen, wenden, endosseren, gireren, onderschrijven
dragen, ondergaan, lijden, velen, verdragen, tolereren, toelaten, doorstaan, dulden, harden, uitstaan, uithouden, naar buiten brengen, aanhouden, verduren, voortduren, duren, standhouden, beklijven, aanzien
instellen, van toepassing laten zijn
aannemen, engageren, erbij betrekken, erbij halen, zich inlaten met
overheersen, in beslag nehmen
zich verheugen, genieten van, blij zijn, zich verblijden, genieten, zich verheugen in, zich verlustigen in, smullen
vergroten, uitbreiden, uitbouwen, uitvergroten, verbreden, verruimen
ervoor zorgen, verzekeren, borgen, garanderen, beveiligen, zorgdragen, zekerstellen
ingaan, boeken, inschrijven, binnenkomen, inkomen, registreren, steken, binnengaan, binnenlopen, insteken, bijboeken, indoen, intreden, intoetsen, terechtkunnen
afleiden, verstrooien, trakteren, vrijhouden, vergasten, onthalen, recipiëren, gastvrijheid verlenen aan
verzoeken, bekoren, verleiden, weglokken, verlokken, in verzoeking brengen
opdragen, toevertrouwen, vertrouwen, vertrouwen hebben in, belasten met, opdracht geven
benijden, misgunnen, afgunstig zijn, jaloers zijn op
evenaren, gelijk zijn aan
vergelijken, gelijkstellen
inrichten, baseren, opzetten, stichten, oprichten, vestigen, grondvesten, funderen
zich vergissen in, dwalen, zich vergissen, feilen, ernaast zitten, een fout maken
ontkomen aan, ontsnappen, ontkomen, uitbreken, ontgaan, ontsnapping
vaststellen, inrichten, baseren, in het leven roepen, stichten, oprichten, vestigen, grondvesten, funderen, bevinden, constateren
taxeren, waarderen, inschatten, schatten, ramen, begroten
vermijden, ontwijken, mijden, uit de weg gaan
verdampen, uitdampen, indampen, vervliegen, vervluchtigen, doen verdampen
evolueren, zich ontwikkelen
vorderen, opvorderen, rekwireren
verheffen, loven, verheerlijken
nagaan, controleren, nakijken, onderzoeken, uitzoeken, exploreren, examineren, uitvissen, nauwkeurig onderzoeken, vorsen
rooien, uithollen, opgraven, uitgraven, winnen, delven, opduikelen
overtreffen, overstijgen, uitblinken, uitmunten, voorbijstreven, te boven gaan, overschrijden
overtreffen, uitblinken, uitmunten, excelleren
wegsnijden, accijns heffen
irriteren, prikkelen, ophitsen, opwinden, sarren, aanstoken, op stang jagen, verhitten, werken op, aanwakkeren
buitensluiten, uitzonderen, uitsluiten
vergeven, verontschuldigen, verschonen, excuseren, goedpraten
uitvoeren, executeren, terechtstellen, ter dood brengen
oefening, oefenen, sporten, drillen
getuigen van, ademen, uitademen, uitwasemen
vertonen, tentoonstellen, belichten, uitstallen, tonen, exposeren
zijn, leven, bestaan, existeren
toenemen, uitbreiden, uitzetten, strekken, zich uitbreiden, openzetten, factoriseren, ontbinden in factoren, uitbuiken
wachten, afhalen, verwachten, verbeiden, te wachten staan, ervan uitgaan, uitgaan van
afhandelen, afdoen, afwikkelen
verdrijven, verjagen, uitdrijven, wegjagen, wegdrijven
ondergaan, ervaren, beleven, meemaken, doormaken, doorleven, ondervinden
versmachten, vervallen, uitraken, ophouden, eindigen, uitgaan, verlopen, aflopen, uitlopen, overlijden, sterven, doodgaan, verscheiden
verklaren, uitleggen, toelichten, duidelijk maken, beduiden, uiteenzetten, verhelderen, toelichting geven, voorhouden, te verstaan geven
losbarsten, springen, ontploffen, uitbarsten, exploderen
nagaan, onderzoeken, uitzoeken, exploreren, uitvissen, vorsen, verkennen
zichtbaar maken, blootstellen
uitbreiden, verruimen, ophouden, uitstrekken, rekken, strekken, verlengen, uitsteken, prolongeren, uitrekken
uitmaken, uitdoen, blussen, doven, uitdoven, uitblussen
afleiden, zetten, zetsel, aftreksel
uitleveren, aangediend krijgen
maken, aanmaken, fabriceren, vervaardigen
tegemoet gaan, mee afrekenen, onder ogen zien, het hoofd bieden, zich richten op, zich richten naar, de confrontatie aangaan met, naar ... gericht staan
verlichten, in de hand werken, vergemakkelijken, opluchten
tanen, verbleken, vervagen, verschieten, kwijnen, verdorren, verwelken, bleek worden, verleppen, verflensen
zakken, stranden, mislukken, falen, misgaan, floppen, sjezen, schipbreuk leiden, in het water vallen, nalaten, laten, uitsterven, afsterven, wegsterven, niet doen, tekortschieten, afweten
flauwvallen, bezwijmen, bewusteloos raken, zwijmen, in zwijm vallen
aarzelen, wankelen, stotteren, stamelen
bedenken, dromen, mijmeren, zich voorstellen, wanen, zin hebben, zich verbeelden, in de waan verkeren
grond bewerken, boerderijwerk verrichten
bevestigen, vaststellen, aanslaan, bepalen, fixeren, vastmaken, tuigeren, aanbinden, vastbinden, vastzetten, afgrendelen, grendelen, verstevigen, vastleggen, meren, aandraaien, onderbinden, afhechten
afmatten, afbeulen, afjakkeren
vrezen, duchten, schromen, terugschrikken voor, bang zijn voor
veinzen, voorwenden, doen alsof, simuleren, voorgeven, fingeren